Volkskrant,
30 juni 2005
Reportage
Door Ariejan Korteweg
Watou in 2005 Nous
le passage is de titel van de Poëziezomer, naar een gedicht van de Franse
dichter Henri Meschonnic. Grensoverschrijdingen, tussen talen, tussen licht en
donker, privé en publiek, vormen het thema. Beeldende kunst is er van onder
andere Joseph Beuys, Bruce Naumann, Atelier van Lieshout, Gilbert & George,
Mark Manders en Sergey Bratkov. De gedichten, ingebed in 'élektrische
legstenen', zijn van onder andere Tonnus Oosterhoff, Miriam Van hee, Piet
Gerbrandy en Jozef Deleu. Ook Franse dichters als René Char, Henri Meschonnic
en Henri Michaux zijn dit jaar ver tegenwoordigd. Watou,
3 juli -11 september. Openingstijden: dagelijks van 14 tot 19 uur, zon en
feestdagen 11 -19 uur. Catalogus: 20 euro. Cd, Stemmen uit Watou, vijftig dichters lezen: 12 euro. Dichtbundel:
terugdoen, 25 gedichten voor 25 jaar Watou. w w w. p o e z i e z o m e r s w a t o u . b e
Als de gedichten Watou
zouden verlaten, is de ziel van het Belgische dorp weg, zegt de ene bewoner.
Maar niet iedere autochtoon is blij met de jaarlijkse festival, dat ook tal van
Nederlanders trekt. Een rondgang door het dorp bij het 25-jarig bestaan van Watou,
Poeziëzomer.
Vervagende tekst uit een gedicht van
Anton van Wilderode op een muur. Beeltenis van schrijver/dichter Hugo Claus op
het dorpsplein. Kunstwerk met een gedicht van Eddy van Vliet op een grasveld.
Agnes en Guido Mandelinck.
De
kwestie
Sinds
vijf jaar staat midden op de Grote Markt van Watou
een kubus van betonnen platen, ontworpen door architect Stéphane Beel. Op de
zijkant ervan is een gedicht van Rutger Kopland aangebracht: Een lege plek om
te blijven. Dat was ook het motto van de Poëziezomer van 2000.
In
één wand is een rechthoek uitgespaard, die een omkaderd uitzicht op de kerk
biedt. Die kubus is omstreden. Hij wordt als openbaar toilet gebruikt, er zijn
condooms in aangetroffen. Als er geen festival is, is de toegang met een deur
afgesloten. Na de zomer moet hij weg, zoals afgesproken, is het standpunt van
schepen van cultuur Dejaegher. Christiaan en Carin Vermeulen van slagerij
Vermeulen, die de hele dag op de kubus uitkijken, denken er anders over. 'Wij
werken altijd, en gunnen ons geen tijd. Maar stap binnen in de kubus en je
weet niet wat je ziet. Wauw, is dit mijn dorp, is dit mijn kerk.' Bernadette
Claus -DeConinck van de brouwerij vindt juist dat de kubus helemaal niet past
bij de negentiende-eeuwse omgeving. Maar pastoor Lepee is mild. 'Van buiten is
het niet veel bijzonders. Maar nooit eerder heb ik mijn kerk zo mooi gezien.'
Mocht
Watou de kubus kwijt willen, dan wil de stad
Antwerpen die graag overnemen.
Ludo Lepee fietst graag. Hij is niet alleen
pastoor van Watou, maar ook wielerpastor van
West-Vlaanderen. Dagelijks fietst hij langs Krombeke, langs Proven en Roesbrugge,
allemaal dorpen hier in de Westhoek van België. Wat hij ziet? Eigenlijk niets.
Niets behalve hoge hopplanten en wuivend graan. 'Nergens in die dorpen is wat te
beleven. Je kunt er amper een boterham krijgen. In Watou
is dat anders. Hier leeft het.'
In Nederland is Watou
bekend. Je hebt de Nacht van de Poëzie, je hebt Poetry International en er is
de Poëziezomer van Watou , een festival van beeldende
kunst en poëzie, waarbij het hele dorp als toonzaal wordt gebruikt. Dat
festival bestaat 25 jaar. Het bracht het dorp kunst en voorspoed. Dankzij de Poëziezomer
is Watou anders dan alle andere dorpen in de buurt.
Toch is er geen innige band tussen de meeste dorpelingen en het festival. Hoe
zou dat komen?
We zitten in de achterkamer van de pastorie,
zowat het grootste huis van Watou. Ga je de voordeur
uit, dan loop je zo de kerk binnen. En vanuit de achterkamer heb je uitzicht op
de grote tuin, met in de verte Frankrijk. In die achterkamer houden een twintig
jaar oude tortelduif en een parkiet die de klok kan luiden de pastoor
gezelschap.
'West-Vlamingen', zegt de pastoor, 'dat zijn
ondernemers. Hier in Watou zijn de mensen dat niet. Ze
houden de boel wel aan de gang, maar zelf iets beginnen, dat doen ze niet. En 't
zijn smokkelaars. Ze weten alles, maar ze zeggen niks.' Hij lacht
verontschuldigend. 'Ga je hier op huisbezoek, dan hoor je veel over een ander,
en nooit wat over de mensen zelf.'
In het dorp heeft de poëzie intussen diepe
sporen achtergelaten. Er is horeca en middenstand die er zonder de poëziezomer
nooit geweest zou zijn. Het dorp heeft een Hugo Clausplein, een Rutger
Koplandstraat, een Paul Snoeckstraat en zo meer. En er zijn blijvende
herinneringen. Aan de kerk hangt een plaquette met een gedicht van Christine
d'Haen, op de Douviehoeve hangt een ode aan de ezel Izegrim,
op de markt staat een gedenkteken voor Hugo
Claus. En op dezelfde markt staat al jaren – tamelijk plompverloren – een
betonnen kubus. De pastoor moet weg, – 'er wacht een dode op mij' -maar wil
eerst nog wat kwijt: 'Ze kunnen Guido en Agnes hier missen als water in hun
schoenen. Maar langs de andere kant: mochten die mensen weggaan, dan zouden ze
verontwaardigd zijn. Wat gaan die nou weer doen, zouden ze zeggen. Dat kan toch
zomaar niet.' Voor hij zijn habijt aantrekt geeft hij nog een cd met een opname
van een BRT-radiodocumentaire, gewijd aan Watou. 'Hier,
dit geeft u een beeld .'
Guido (68) en Agnes (64) zijn samen het
echtpaar Mandelinck, bedenkers, aanstichters, inspirators en uitvoerders van de
Poëziezomer. Guido wordt liever Gwij genoemd, bij voorkeur op z'n middeleeuws
uit te spreken als Gwie, maar dat is weer een ander verhaal. Zo'n dertig jaar
geleden zijn ze in Watou komen wonen. Hij was
bibliothecaris van de stad Poperinge, maar ook dichter. Ze zochten de rust van
het platteland. Die rust vonden ze in Watou. 'Kijk
hier. Een huis tegen de vlakte aan, de totale verstilling. Een bedreigende rust,
het dorpje lag op sterven', zegt hij nu, met nog steeds iets van
verontwaardiging in zijn stem. 'De stilte was hier om te snijden.'
Vanuit die rust zijn ze gaan organiseren. Op
17 augustus 1980 kwamen er twintigduizend mensen naar Watou,
om vijftien dichters en een jazzorkest te zien. De eerste Poëziezomer was een
feit. Sindsdien is het uitgegroeid tot een twee maanden durend fenomeen met werk
van de beste dichters en beeldend kunstenaars van België, Nederland en
geleidelijk – sinds Jan Hoet zich mede ontfermde over de selectie – van de
hele wereld. José Vermeersch, Jan Fabre, Hugo Claus, Mark Manders, Ateliers van
Lieshout, Marcel Broothaers, Bruce Nauman, Marlène Dumas, Robert Gligorov,
Christian Boltanski – allemaal presenteerden ze hun werk in dat dorpje in de
uithoek van België. 'Ik wilde de hele wereld afreizen. In plaats daarvan is de
hele wereld bij ons gekomen', zegt Gwij. 'Wij kunnen op wereldreis door ons
eigen huis. Ik zie hier de fjorden, ik voel het gras van de steppen, ik ruik de
tuinen van Toscane.'
Dat zintuiglijke is voor hem het
belangrijkste van het festival. Hij herleidt dat tot een moment uit zijn eigen
jeugd. 'Het sneeuwde op de binnenplaats, vader citeerde Dostojevski zoals hij zo
vaak deed, en ik zat aan de keukentafel krassen, in een drang om iets met
woorden doen. Ontgoocheld door wat ik had gemaakt draaide ik het papier om, en
ziedaar: een blad, even wit als de binnenplaats. Voilà, ik had een heel mooi
gedicht geschreven. Uit die drang om te kijken is Watou
ontstaan.'
Terwijl het festival almaar groter en
beroemder werd, is aan de infrastructuur door de jaren heen nooit wat veranderd.
Nog steeds organiseren Gwij en Agnes Mandelinck alles samen, vanuit hun huis aan
de Kapelaanstraat. Vergaderen doen ze niet – of eigenlijk de hele dag door: in
de auto, bij het eten, tot in het echtelijk bed worden de plannen besproken. En
nog steeds is de financiële huishouding een kwestie van pleisters, plakwerk en
een schietgebed. De beeldende kunst is vaak afkomstig uit particuliere
collecties, dichters krijgen op de kop af 50 euro voor hun deelname.
De Poëziezomer heeft Watou
veel goeds gebracht. Twee hotels, twee brouwerijen, twee galerieën en zes cafés
telt het dorpje nu, binnenkort wordt het derde restaurant geopend. Christof
Dejaegher (31), binnenkort de jongste burgemeesteer van Vlaanderen, maar nu nog
even schepen van cultuur van Poperinge, de gemeente waartoe Watou
behoort, geeft dat grif toe. 'We kunnen niet onder stoelen of banden steken dat
het festival volk naar de streek haalt', zegt hij. 'Veel Nederlanders ook, wat
goed is voor de hotelovernachtingen. '
Tegelijk weet hij ook dat de belangstelling
uit de eigen streek ver achterblijft. 'Niemand is sant in eigen land', is zijn
verklaring. 'West-Vlamingen hebben een nuchter boerenverstand. Die moeten wennen
aan beeldende kunst.' Patri Giele, uit het naburige Abeele, ploegbaas van
gemeentewerkers van de stad Poperinge, is een trouwe Watouganger. 'Je moet er
feeling voor hebben', vindt hij. Sommige mensen kijken door een paardenbril, die
zien niet graag andere culturen.' Als zoon van de streek herkent ook hij de
mengeling van haat en liefde waarmee het festival wordt bejegend. 'De mensen
pikken er graag een graantje van mee. Maar er is ook veel onwetendheid en
onbegrip. Waar leven die mensen van, wat voor doel heeft dat allemaal, zeggen ze
dan. Ach, als het gebeurt is ' t niet goed. Maar mocht het stoppen, dan is ' t
nog minder. Ik bewonder Gwij en Agnes om hun moed en energie.'
Dan gaat hij voor naar het achterste deel van
zijn grote tuin, waar schuin tegen een forse boom een groot gedicht staat,
gegoten in polyester. Het heet R eünie en is van Erwin Mortier: Klap de tafels
open op de schragen Zet de stoelen in een cirkel op het gras Stof de glazen
af– Zo begint het. Gekregen van Agnes, vertelt Giele. Omdat we zulk goed werk
hadden gedaan.
In de gang naar de toiletten in de Hommelhof
aan de Grote Markt van Watou hangen foto's. We zien
Stefaan met Jan Hoet, Stefaan gearmd met Jan Fabre, Stefaan naast de een tikje
wantrouwig kijkende Rutger Kopland. Maar ook: Stefaan met het Belgisch
koningspaar en met de Duitse president Herzog. Stefaan Couttenye is een begrip
in Watou en wijde omgeving. In 1983, toen er in Watou
nog nergens ook maar een caféstoeltje op de stoep stond, kwam hij op terug naar
het dorp waar zijn grootmoeder geboren was. Hij was kok, op zoek naar een eigen
nering, en Watou was het dorp waar zijn grootmoeder was
geboren. Hij viel er midden in de persconferentie voor de Poëziezomer. In één
middag viel het besluit. De oude disco die voorheen in het pand had gezeten werd
uitgemest. Het Hommelhof werd een hot spot van de poëziezomer: daar vloeit het
Hommelbier en het Sint Bernardus triple, daar worden de hammetjes verkocht –
grote stukken varkensham met been, gestoofd in lokaal bier. Op een mooie zomer
gaat er zo 5000 kilo varkensvlees doorheen.
Vooral in de beginjaren was zijn restaurant
geliefd bij brassende kunstenaars. Stefaan denkt met weemoed terug aan de
nachten met José Vermeersch. En allemaal hebben ze hier hun hammetje gegeten.
Allemaal, behalve Panamarenko, die met de helikopter uit Antwerpen kwam en
alleen kaviaar wilde. 'Het contact met de kunstenaars is minder geworden nu ze
van verder weg komen. De jonge artiesten zijn hautain', vindt Stefaan.
Wie je ook spreekt, of dat nu Bernadette
Claus-Deconinck is, brouwster van het fameuze Sint-Bernardus triplebier en
gastvrouw van hotel Het Brouwershuis, of Christiaan en Carin Vermeulen van
slagerij Vermeulen aan de Grote Markt, of Erna Masschelein van restaurant de
Korenbloem en hotel Een huis tussen dag en morgen (genoemd naar een regel van
Hugo Claus): ze zijn er allemaal van overtuigd dat Watou
zonder Poëziezomer zijn ziel kwijt zal zijn.
Toch, ondanks al die blijken van genegenheid
hangt er spanning tussen dorp en festival. Hoe hevig die spanning kan zijn,
klinkt door in de van de pastoor gekregen BRT-radiodocumentaire van Wilfried
Bertels. Daar hoor je de dorpelingen fulmineren, anoniem, tegen die vreemde
kerel van een Mandelinck, tegen al die culturele flauwekul en tegen de gedichten
van Hugo Claus die op hun broodzakjes gedrukt staan en hun eetlust bederven.
Gwij en Agnes Mandelinck herkennen die
spanning. In de jaren tachtig hebben ze een tijdje politiebewaking gehad toen
uit een café naar zoon Jan was gebeld: 'Jouw vader maakt ons dorp kapot. We
gaan hem vermoorden.' Nog steeds gaat Gwij bij voorkeur niet alleen het dorp in.
'Ik ben geen dorpsmens', zegt hij. Agnes: 'Nee, jij zult nog niet aan de
buurvrouw vragen hoe het gaat als ze haar been gebroken heeft.'
Aan de blinde muur die naar het huis van de
Mandelincks leidt hangen drie gedichten op plexiglas, van Rutger Kopland, Anton
Korteweg en Hugo Claus, evenzovele gedenktekens voor Herman de Coninck. En volg
je het weggetje dat langs hun huis en het korenveld de weilanden ingaat, dan kom
je bij een gladgeschoren grasveldje, met in het midden een groot raam. Op dat
raam staat een gedicht van Eddy van Vliet, waarin hij de dood binnenroept, mits
die eerst zijn voeten veegt. Hier op deze plek, heeft Gwij op diens
uitdrukkelijke verzoek de as van de dichter verstrooid. 'Nooit eerder hebben
mijn handen zo'n pijn gedaan.'
Aan alles komt een einde, ook aan de energie
en de moed van het echtpaar Mandelinck. Wat dan? Vraag het de pastoor of de
schepen, vraag het Bernadette van het Sint-Bernardus, of het slagers-echtpaar,
of Stefaan van de Hommelhof: iedereen denkt dat het dan met Watou
gedaan is. Maar zelf denken ze niet aan stoppen. 'Wij voelen nog de gloed', zegt
Agnes. 'Ik heb dit nodig, hier in dit kleine dorp. De kinderen, Jan en Miet,
helpen ons steeds meer.'
En Gwij: 'We kijken nooit achterom. We doen
niet aan terugblikken, wij vieren geen jubileum. Op mijn sterfbed zal ik nog
eens de catalogi bekijken, als ik ze tenminste terug kan vinden. Maar nu kijk ik
eerst naar de toekomst. Dit houdt ons gezond.'
Copyright:
de Volkskrant