Woord en beeld op hooizolders, in stallen en in weilanden

Reportage   Van onze correspondent Bart Dirks

Volkskrant 22 augustus 2006

WATOU - Al 26 jaar wordt Watou zomers opgeschud door poëzie en beeldende kunst. Soms tot ergernis van de twaalfhonderd inwoners van het Vlaamse dorp aan de Franse grens.

De romaanse Sint-Bavokerk met haar scheefgewaaide achthoekige torenspits is omsingeld door een oude begraafplaats, op de kleine Grote Markt staat een monument voor de gesneuvelde zonen. Er omheen een handvol cafés en restaurants, boerenhoeves met grote schuren, de brouwerij waar het Hommelbier met het karakteristieke Poperingse hop wordt gemaakt, glooiende velden met koren en maïs. Verderop liggen de talloze oorlogskerkhoven uit de Eerste Wereldoorlog die in de Westhoek, het puntje van België richting Noordzeekust en Franse grens, zoveel leed heeft gebracht. Dit is Watou.

De tijd lijkt nauwelijks grip te hebben op het dromerige dorp voorbij Kortrijk en Poperinge, laat staan dat de ‘boze buitenwereld’ er nog in de schutskring heeft weten binnen te dringen sinds het einde van de twee wereldoorlogen.

Schijn bedriegt, want al 26 jaar schudt Gwy Mandelinck het dorp elke zomer op met poëzie en beeldende kunst. In 1979 betrok hij de statige pastorie aan de kerk, in 1980 nodigde hij al vijftien bevriende dichters uit op het marktplein. Sindsdien groeide Poëziezomer Watou uit tot een begrip onder de Vlaamse en Nederlandse fijnproevers. Overal kun je gedichten tegenkomen, de straten kregen alternatieve naambordjes: de Grote Markt heet officieus het Hugo Claus Plein.

Ondanks het succes van Poeziëzomer Watou bleven de meeste van de twaalfhonderd dorpelingen al die jaren lauw en soms zelfs wat vijandig staan tegenover de activiteiten van die vreemde eend in de bijt. Een betonnen kijkdoos op het marktplein, met een gedicht van Rutger Kopland erop, is al jaren een splijtsteen in het dorp.

Mandelinck noemt het zelf een ‘creatieve dissonant op een 19de-eeuws dorpspleintje’, maar veel inwoners vinden het slechts een grijze puist midden in het dorpsgezicht dat Mandelinck zelf meegeholpen heeft te beschermen. Mede dankzij gewichtige brieven van de directeur-generaal van hoofdsponsor KBC Bank, gericht aan tal van autoriteiten, mag het betonblok voorlopig blijven.

Maar toch. ‘We hebben deze zomer een speciale rondleiding georganiseerd voor de inwoners. Daar kwamen 66 mensen op af’, zegt Mandelinck bij een glas Hommelbier. ‘Als we verder nog tien bezoekers uit Watou krijgen, is het veel.’

Misschien wel daarom is het thema van Poëziezomer 2006 ‘Extiem’, een neologisme voor ‘intiem’ en ‘exterieur’. Want ook Watou kan zich niet isoleren van het wereldnieuws, redeneert Mandelinck, aan de strubbelingen in het Midden-Oosten of aan de tsunami in Azië. De veilige, besloten binnenwereld van een dorp staat dankzij tv en internet in direct contact met de rest van de wereld. En als de wereld een dorp is, dan is een dorp toch ook de wereld?

Poeziëzomer Watou maakt van Extiem geen loodzwaar thema, maar koos voor deze editie wel nadrukkelijk werk uit van Zuid-Afrikaanse, Surinaamse, Antilliaanse en Friese dichters. Op hooizolders en in varkensstallen, aan weilanden en in de kerk zijn onder meer Frank Martinus Arion, Hugo Claus, Ramsey Nasr, Ingrid Jonker, Antjie Krog en Leo Vroman te horen of te lezen. Vaak bevinden de intieme luisterplekken zich onder ‘koepels’; op binnenlocaties zijn ze gemaakt van piepschuimen bakstenen, buiten zijn het houten geraamtes van kiosken met bankjes eronder die uitnodigen tot onthaasten.

Zo klinkt Tsjêbbe Hettinga’s Frjemde kusten (Vreemde kusten) bij de Douviehoeve onder een houten koepel die uitzicht geeft op het glooiende landschap; in de verte is het domein Zwarte Berg te zien waar de Belgisch-Franse schrijfster Marguerite Yourcenar heeft gewoond.

Mustafa Stitou leest De schil waarop wij leven over de wording van een ‘Vinexvesting’ op voormalige zeebodem. Vervreemdend, om over kustmatige, Nederlandse nieuwbouwwijken te horen terwijl je over een authentiek West-Vlaams weiland met drie paarden tuurt naar de bosschages in Frankrijk.

De naam ‘Poeziëzomer Watou’ doet het evenement eigenlijk onvoldoende eer aan. Want minstens zo prominent aanwezig op de locaties zijn de beeldende kunst, video-installaties, fotografie en schilderijen van Jan Fabre, Jeroen Eisinga, Edward Lipski en anderen. Vaak zit er iets dreigends in de werken, zoals de zwartgespoten palmbomen van Peter Rogiers die in een oude paardenstal als een gedrocht hun vlerken uitslaan. Folkert de Jong maakte van styrofoam, polyurethaan, schuim en hout een metershoge man in het roze en blauw van spekkies; op handen en voeten drukt zijn rug tegen de dakspanten. Hij wordt onder schot gehouden door een groep schutters met bajonetten. Het lijkt een lsd-trip in een koeienstal.

Musea kunnen alleen maar jaloers zijn op de vele vierkante meters die hier op het platteland beschikbaar zijn. Terecht noemt Gwy Mandelinck de opzet een ‘zintuiglijk complot’ van woord, beeld en omgeving.