Woord en beeld op hooizolders, in stallen en in weilanden
WATOU
- Al 26 jaar wordt Watou zomers opgeschud door poëzie en beeldende kunst. Soms
tot ergernis van de twaalfhonderd inwoners van het Vlaamse dorp aan de Franse
grens.
De romaanse Sint-Bavokerk
met haar scheefgewaaide achthoekige torenspits is omsingeld door een oude
begraafplaats, op de kleine Grote Markt staat een monument voor de gesneuvelde
zonen. Er omheen een handvol cafés en restaurants, boerenhoeves met grote
schuren, de brouwerij waar het Hommelbier met het karakteristieke Poperingse hop
wordt gemaakt, glooiende velden met koren en maïs. Verderop liggen de talloze
oorlogskerkhoven uit de Eerste Wereldoorlog die in de Westhoek, het puntje van
België richting Noordzeekust en Franse grens, zoveel leed heeft gebracht. Dit
is Watou.
De tijd lijkt nauwelijks
grip te hebben op het dromerige dorp voorbij Kortrijk en Poperinge, laat staan
dat de ‘boze buitenwereld’ er nog in de schutskring heeft weten binnen te
dringen sinds het einde van de twee wereldoorlogen.
Schijn bedriegt, want al 26
jaar schudt Gwy Mandelinck het dorp elke zomer op met poëzie en beeldende
kunst. In 1979 betrok hij de statige pastorie aan de kerk, in 1980 nodigde hij
al vijftien bevriende dichters uit op het marktplein. Sindsdien groeide Poëziezomer
Watou uit tot een begrip onder de Vlaamse en Nederlandse fijnproevers. Overal
kun je gedichten tegenkomen, de straten kregen alternatieve naambordjes: de
Grote Markt heet officieus het Hugo Claus Plein.
Ondanks het succes van Poeziëzomer
Watou bleven de meeste van de twaalfhonderd dorpelingen al die jaren lauw en
soms zelfs wat vijandig staan tegenover de activiteiten van die vreemde eend in
de bijt. Een betonnen kijkdoos op het marktplein, met een gedicht van Rutger
Kopland erop, is al jaren een splijtsteen in het dorp.
Mandelinck noemt het zelf
een ‘creatieve dissonant op een 19de-eeuws dorpspleintje’, maar veel
inwoners vinden het slechts een grijze puist midden in het dorpsgezicht dat
Mandelinck zelf meegeholpen heeft te beschermen. Mede dankzij gewichtige brieven
van de directeur-generaal van hoofdsponsor KBC Bank, gericht aan tal van
autoriteiten, mag het betonblok voorlopig blijven.
Maar toch. ‘We hebben deze
zomer een speciale rondleiding georganiseerd voor de inwoners. Daar kwamen 66
mensen op af’, zegt Mandelinck bij een glas Hommelbier. ‘Als we verder nog
tien bezoekers uit Watou krijgen, is het veel.’
Misschien wel daarom is het
thema van Poëziezomer 2006 ‘Extiem’, een neologisme voor ‘intiem’ en
‘exterieur’. Want ook Watou kan zich niet isoleren van het wereldnieuws,
redeneert Mandelinck, aan de strubbelingen in het Midden-Oosten of aan de
tsunami in Azië. De veilige, besloten binnenwereld van een dorp staat dankzij
tv en internet in direct contact met de rest van de wereld. En als de wereld een
dorp is, dan is een dorp toch ook de wereld?
Poeziëzomer Watou maakt van
Extiem geen loodzwaar thema, maar koos voor deze editie wel nadrukkelijk werk
uit van Zuid-Afrikaanse, Surinaamse, Antilliaanse en Friese dichters. Op
hooizolders en in varkensstallen, aan weilanden en in de kerk zijn onder meer
Frank Martinus Arion, Hugo Claus, Ramsey Nasr, Ingrid Jonker, Antjie Krog en Leo
Vroman te horen of te lezen. Vaak bevinden de intieme luisterplekken zich onder
‘koepels’; op binnenlocaties zijn ze gemaakt van piepschuimen bakstenen,
buiten zijn het houten geraamtes van kiosken met bankjes eronder die uitnodigen
tot onthaasten.
Zo klinkt Tsjêbbe
Hettinga’s Frjemde kusten (Vreemde kusten) bij de Douviehoeve onder een houten
koepel die uitzicht geeft op het glooiende landschap; in de verte is het domein
Zwarte Berg te zien waar de Belgisch-Franse schrijfster Marguerite Yourcenar
heeft gewoond.
Mustafa Stitou leest De
schil waarop wij leven over de wording van een ‘Vinexvesting’ op voormalige
zeebodem. Vervreemdend, om over kustmatige, Nederlandse nieuwbouwwijken te horen
terwijl je over een authentiek West-Vlaams weiland met drie paarden tuurt naar
de bosschages in Frankrijk.
De naam ‘Poeziëzomer
Watou’ doet het evenement eigenlijk onvoldoende eer aan. Want minstens zo
prominent aanwezig op de locaties zijn de beeldende kunst, video-installaties,
fotografie en schilderijen van Jan Fabre, Jeroen Eisinga, Edward Lipski en
anderen. Vaak zit er iets dreigends in de werken, zoals de zwartgespoten
palmbomen van Peter Rogiers die in een oude paardenstal als een gedrocht hun
vlerken uitslaan. Folkert de Jong maakte van styrofoam, polyurethaan, schuim en
hout een metershoge man in het roze en blauw van spekkies; op handen en voeten
drukt zijn rug tegen de dakspanten. Hij wordt onder schot gehouden door een
groep schutters met bajonetten. Het lijkt een lsd-trip in een koeienstal.
Musea kunnen alleen maar
jaloers zijn op de vele vierkante meters die hier op het platteland beschikbaar
zijn. Terecht noemt Gwy Mandelinck de opzet een ‘zintuiglijk complot’ van
woord, beeld en omgeving.