Heel lang geleden woonde er in Spaarndam een jongen, wiens vader sluiswachter was. Toen hij een jaar of acht was, mocht hij van zijn ouders pannekoeken gaan brengen aan een oude blinde man, die eenzaam in de polder woonde. Het was een mooie middag in de herfst toen Hansie Brinkers, zo heette die jongen, met een pakje op weg ging. Hij bleef wel een uur bij de man, die het erg gezellig vond. Toen Hansie terugliep over de dijk merkte hij dat het water hoger stond dan anders en hij dacht eraan hoe boos het water zou zijn op de stevige sluisdeuren van zijn vader. Hij moest er niet aan denken dat het water ooit door de dijk zou breken, de sluizen vernielen en het vruchtbare land overspoelen. Wat zou de wraak van het water op zijn vader groot zijn!
Al fantaserend liep hij verder en keek af en toe eens om naar het huisje van de
oude man, waarvan de glazen gloeiden in het rood van de ondergaande zon, alsof
alles in lichterlaaie stond. Hansie Brinkers merkte wel aan de zon dat hij te
lang was weggebleven en dat zijn lange schaduw niet meer op het gras viel. Toen
hij er flink de pas had ingezet, hoorde hij iets dat hem stokstijf stil deed
staan. Het was het geluid van siepelend water. Hij liet zich van de dijk
afglijden en onderaan vond hij een straaltje water dat niet over, maar door de
dijk kwam. Een gat, een gat in de dijk! Als het water daar door bleef stromen
zou het gat steeds groter worden, totdat de dijk het op die plaats zou begeven.
Als het niet onmiddellijk gestopt zou worden, zou een ramp Spaarndam en de wijde
omgeving treffen. Bijna onwillekeurig stopte hij zijn vinger in het gaatje en
het water hield op met stromen.
In het begin kostte het hem geen enkele moeite om zo het water tegen te houden
maar op den duur raakte hij verkleumd door het natte gras en de vochtige nevel
die laag over de weilanden en het water lag. Hij begon hard om hulp te roepen
maar niemand hoorde hem. Niemand waagde zich zo laat op die donkere dijk. Hij
werd hoe langer hoe kouder en stijver en een pijn trok door zijn vinger, door
zijn hand en op den duur door zijn hele lichaam. Hij riep om hulp en om zijn
moeder. Maar zijn moeder had de deur en de luiken al lang gesloten en had zich
voorgenomen haar zoon morgen maar eens onder handen te nemen omdat hij bij de
blinde man was blijven slapen. Hansie klappertande zo dat zelfs fluiten hem niet
meer lukte. Toen bad hij God om hulp en besloot ten einde raad daar tot de
volgende morgen te blijven.
De hele lange avond en nacht bleef hij tegen de dijk aan gedrukt zitten. Hij
probeerde niet te slapen en een pijn van koude en kramp maakte z'n lichaam
gevoelloos. Die nacht scheen eindeloos te duren. Maar toen de nieuwe dag aanbrak
kwam er een pastoor over de dijk die de hele nacht aan het bed van een stervende
had zitten waken. Hij vond Hansie Brinkers en begreep aan welk onheil men was
ontsnapt.