Kunst Onze schilderijen  Gedichten Biënnale Venetie Documenta Kassel Links

 

Rutger Kopland         

 

Rutger Kopland geldt als één van de belangrijke dichters van Nederland. Hij ontving de Jan Campertprijs en de P.C. Hooftprijs voor zijn gehele oeuvre.
Rutger Kopland is het pseudoniem van de in 1934 geboren R.H. van den Hoofdakker. Hij studeerde geneeskunde in Groningen. Specialiseerde zich in de psychiatrie en is emeritus hoogleraar biologische psychiatrie.

In 1966 promoveerde Van den Hoofdakker en zijn laatste stelling luidde:

Er is geen wezenlijk verschil tussen wetenschappelijk onderzoek en het onderzoek dat verricht door de dichter bij het maken van een gedicht.

In hetzelfde jaar - 1966 - debuteert Van den Hoofdakker als Rutger Kopland met de bundel Onder het vee 
Er zullen nog 13 bundels volgen. Rutger Kopland heeft het schrijven van gedichten altijd opgevat als een onderzoek naar emoties. Waren zijn gedichten in de eerste bundels de weerslag van een anecdote. Later werd zijn werk abstracter. 
Kopland is een veel gelezen dichter. Tom van Deel denkt dat 
dit wel verband zal houden met zijn neiging om in zo eenvoudig mogelijke bewoordingen ver gaande en diep peilende gemoedsstemmingen en inzichten vast te leggen. De persoonlijke toon is bovendien een technisch middel van formaat om een intieme verhouding met de lezer te bereiken. 

Tijdens de verkiezing van de Dichter des Vaderlands kreeg Rutger Kopland meer stemmen dan Gerrit Komrij. Kopland bedankte echter voor de eer.

In 2005 kreeg Rutger Kopland een hartstilstand, terwijl hij in zijn auto reed. Gevolg: hij botste tegen een boom en zweefde enige tijd op de grens tussen leven en dood. Hij overleefde het ongeluk, maar raakte tijdens de revalidatie in een psychologisch zodanige toestand, dat hij werd opgenomen in de gesloten inrichting waar hijzelf jaren lang hoofd was. 
Kopland beschouwt dit ongeluk en zijn opname in de gesloten opname als een breukvlak in zijn leven. Nog steeds is hij niet geheel hersteld, al is de dichterlijke ader wel weer gaan stromen. 

 

 

Jonge Sla
 

Alles kan ik verdragen,
het verdorren van bonen,
stervende bloemen, het hoekje

aardappelen, kan ik met droge ogen
zien rooien, daar ben ik
werkelijk hard in.

Maar jonge sla in september,
net geplant, slap nog,
in vochtige bedjes, nee.

 

Nieuwjaarswens 2008

Tijd

 

Tijd - het is vreemd, het is vreemd mooi ook

nooit te zullen weten wat het is

 

en toch, hoeveel van wat er in ons leeft is ouder

dan wij, hoeveel daarvan zal ons overleven

 

zoals een pasgeboren kind kijkt alsof het kijkt

naar iets in zichzelf, iets ziet daar

wat het meekreeg

      

zoals Rembrandt kijkt op de laatste portretten

van zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat

een verte voorbij onze ogen

 

het is vreemd maar ook vreemd mooi te bedenken

dat ooit niemand meer zal weten

dat we hebben geleefd

 

te bedenken hoe nu we leven, hoe hier

maar ook hoe niets ons leven zou zijn zonder

echo's van de onbekende diepten in ons hoofd

 

niet de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik

buiten onze gedachten is geen tijd  

we stonden deze zomer op de rand van een dal

om ons heen alleen wind

 

Rutger Kopland

 

Lees hier een interview met Rutger Kopland over dit gedicht.  

Zelfportret

Je ziet een man in de tuin hij lijkt verzonken in zichzelf

die man ben ik, ik weet het

maar als je lang kijkt naar een foto van jezelf verval je in gepeins ­wie je bent en wie je bedoelt

als je ik zegt, enzovoort

ik kijk en kijk in dat gezicht en inderdaad - ben ik dat?

over het ik is veel nagedacht ook door mij. maar de meningen lopen nog steeds ver uiteen

ook die van mij - zoals dat gaat met woorden die niet kunnen worden begrepen

niemand heeft ooit zichzelf gezien maar het verlangen blijft

naar het onzichtbare ik

je zoekt in wat er van je overbleef een man in de tuin 

 

(Watou 2006)

De tafel en het raam

iemand is gaan zitten aan de tafel
en langzaam gebeurt het
langzaam verdwijnt hij
uit zijn gedachten gaat hij
vergeten

de tafel is leeg en het is alsof de leegte
in hem binnendringt
hem vervult

langzaam gaat hij met zijn ogen
tegen de muur omhoog naar het raam
naar het uitspansel over het dorp

ziet hij de vogels van de hemel
hoe zij dwalen rond de toren van de kerk
en de wolken hoe zij voorbijwaaien

denkt hij ik ben alles wat ik zie

Rutger Kopland

  (Watou 2003)

 

WINTER van Breughel, de heuvel met jagers
en honden, aan hun voeten het dal met het dorp.
Nog even, maar hun doodmoeie houding, hun stap
in de sneeuw, een terugkeer, maar bijna zo

langzaam als stilstand. Aan hun voeten groeit
en groeit de diepte, wordt wijder en verder,
tot het landschap verdwijnt in een landschap
dat er moet zijn, en er is, maar alleen

zoals een verlangen er is.

Voor hen uit duikt een pikzwarte vogel. Is het spot
met de moeizame poging tot terugkeer naar het leven
daar beneden: de schaatsende kinderen op de vijver,
de boerderijen met wachtende vrouwen en vee?

Een pijl onderweg, en hij lacht om zijn doel.

Schilderij Winter van Breughel

(zie gedicht Kopland hiernaast)