Kunst | Onze schilderijen | Gedichten | Biënnale Venetie | Documenta Kassel | Links |
Rutger Kopland
|
|
Rutger
Kopland geldt als één van de belangrijke
dichters van Nederland. Hij ontving de Jan
Campertprijs en de P.C. Hooftprijs voor
zijn gehele oeuvre. |
Jonge
Sla Alles
kan ik verdragen, aardappelen,
kan ik met droge ogen Maar
jonge sla in september,
|
Nieuwjaarswens 2008Tijd
Tijd
- het is vreemd, het is vreemd mooi ook nooit
te zullen weten wat het is en
toch, hoeveel van wat er in ons leeft is
ouder dan
wij, hoeveel daarvan zal ons overleven zoals
een pasgeboren kind kijkt alsof het kijkt naar
iets in zichzelf, iets ziet daar wat
het meekreeg
zoals
Rembrandt kijkt op de laatste portretten van
zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat een
verte voorbij onze ogen het
is vreemd maar ook vreemd mooi te bedenken dat
ooit niemand meer zal weten dat
we hebben geleefd te
bedenken hoe nu we leven, hoe hier maar
ook hoe niets ons leven zou zijn zonder echo's
van de onbekende diepten in ons hoofd niet
de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik buiten
onze gedachten is geen tijd
we
stonden deze zomer op de rand van een dal om ons heen alleen wind
Rutger Kopland
Lees hier een interview met Rutger Kopland over dit gedicht. |
Zelfportret Je
ziet een man in de tuin hij lijkt
verzonken in zichzelf die
man ben ik, ik weet het maar
als je lang kijkt naar een foto van jezelf
verval je in gepeins wie je bent en wie
je bedoelt als
je ik zegt, enzovoort ik
kijk en kijk in dat gezicht en inderdaad -
ben ik dat? over
het ik is veel nagedacht ook door mij.
maar de meningen lopen nog steeds ver
uiteen ook
die van mij - zoals dat gaat met woorden
die niet kunnen worden begrepen niemand
heeft ooit zichzelf gezien maar het
verlangen blijft naar
het onzichtbare ik je zoekt in wat er van je overbleef een man in de tuin
(Watou
2006) |
De tafel en het raam iemand
is gaan zitten aan de tafel de
tafel is leeg en het is alsof de leegte langzaam
gaat hij met zijn ogen ziet
hij de vogels van de hemel denkt
hij ik ben alles wat ik zie (Watou 2003)
|
|
WINTER
van Breughel, de heuvel met jagers en honden, aan hun voeten het dal met het dorp. Nog even, maar hun doodmoeie houding, hun stap in de sneeuw, een terugkeer, maar bijna zo langzaam als stilstand. Aan hun voeten groeit en groeit de diepte, wordt wijder en verder, tot het landschap verdwijnt in een landschap dat er moet zijn, en er is, maar alleen zoals een verlangen er is. Voor hen uit duikt een pikzwarte vogel. Is het spot met de moeizame poging tot terugkeer naar het leven daar beneden: de schaatsende kinderen op de vijver, de boerderijen met wachtende vrouwen en vee? Een pijl onderweg, en hij lacht om zijn doel. |
Schilderij Winter van Breughel (zie gedicht Kopland hiernaast) |
|
|