Totaal witte kamer heet die alles verdringende bundel van Gerrit Kouwenaar (1923) naar aanleiding van de dood van zijn vrouw. De dichter beschrijft de witte kamer in zijn huisje in Les Abbes waar hij de zomers doorbrengt – eerst samen met Paula, nu alleen. VPRO ging met hem mee. Je ziet de dichter die zijn werkkamer nog een keer helemaal wit verft. Een witte deur op bokjes doet dienst als bureau. En in die deur zat een kattenluikje - daaronder staat nu een prullenmand.
En dan: Kouwenaar die ontbijt bij het raam, alleen, maar uit dat raam kijkt hij niet. Zoals de uiteinden van zijn snor uiteindelijk naar binnen krullen, zo blijft Kouwenaar bij zichzelf. Hij ontkent de buitenwereld, die heeft hij niet nodig. Zo zijn zijn gedichten ook: ze wijzen steeds naar binnen. De stijlfiguur die hij daarvoor gebruikt, heel vaak het wederkerend voornaamwoord 'zich' in zijn gedichten, bij andere dichters ronduit onvergeeflijk, wordt bij Kouwenaar een juweel.
08-07-25 een nadagHet moest er eenmaal van komen dat men alles dat men in zijn ingewand inbrak, het bed en dat men het koud had en vlees at Gerrit Kouwenaar
|